In de oudste Olympische wintersport, het kunstschaatsen, worden over het algemeen twee onderdelen geschaatst: een korte kür en een vrije ofwel lange kür. De punten van beide onderdelen worden samengeteld en de schaatser of het team met de meeste punten, wint. Dit is het geval bij solisten, paren en ijsdans, maar ook bij de voorlopig niet-olympische discipline, het synchroonschaatsen.
De schaatsers die het meeste punten bijeengeraapt hebben in de korte kür, mogen zich laten zien tijdens de vrije kür. Deze verschilt in tijdsduur en het (maximaal) aantal verplichte elementen. In tegenstelling tot de korte kür kunnen schaatsers in de vrije kür meer hun creativiteit de vrije loop laten gaan. Bij de solisten krijgen de dames en heren maximaal vier minuten en tien seconden de tijd om hun kür af te werken. Tijdens deze lange kür worden vaak de moeilijkste combinaties gesprongen en gedraaid, om op die manier zoveel mogelijk punten bij elkaar te sprokkelen. Zo worden pirouettes, passencombinaties en dubbele, drievoudige en soms zelfs viervoudige sprongen – al zijn deze laatste erg zeldzaam – gecombineerd tot één elegant en tegelijkertijd spectaculair geheel. Paarrijders en synchroonschaatsers combineren de kunsten van solisten met liften boven het hoofd en de synchrone uitvoering met hun partner of teamgenoten. Ook zij proberen tijdens de vrije kür iets origineler uit de hoek te komen dan in hun korte kür, waarin de verschillende vereiste elementen vastliggen. Hetzelfde geldt voor ijsdansers, de ballroomdansers op het ijs. Echter vallen voor hen de sprongen en individuele pirouettes weg. Ook liften boven het hoofd is bij het ijsdansen verboden. Bij de vrije kür van een ijsdanspaar worden de schaatsers aangemoedigd om gevarieerd uit de hoek te komen, maar het koppel wordt tevens verplicht enkele elementen te verwerken in hun dans, bijvoorbeeld passencombinaties, synchroon twizzles, lifts en ijsdanspirouettes.
Wist je dat…
Foto: Rino Vanhooren Photography
AD